KOUDENBURG
Menu
Na de laatste IJstijd werd het warmer en steeg de zeespiegel. Later trok het water zich
wat terug en liet een duinengordel achter, die op verschillende plaatsen door
getijdengeulen werd doorbroken. Het landschap veranderde regelmatig door vloed en
overstromingen. Door het spel van het water en wijzigende zoutgehalte ontstond
duizenden jaren terug een kustveenmoeras.

De Schelde als grensrivier

De Schelde vormde de grens tussen de stamgebieden van de Menapii  en de Nervii.
De Romeinen (57 v Chr.) namen de Schelde als grens over.
  In de provincie Belgica Secunda lagen de civitates Turnacensium,  en
Camaracensium.
De Vlaamse kust op het einde van de Romeinse periode, met aanduiding van
mogelijke Romeinse wegen en kampementen; vanuit het Oudland werd door
voornamelijk abdijen de ontginning van de vrijkomende polders aangepakt. [Kaart: J.
Termote]


De Kerk nam in de vroege middeleeuwen (6de eeuw) de indeling over met een bisdom
in Doornik en een in Kamerijk, beide bisdommen ressorteerden onder het aartsbisdom
Reims.
Toxandrië op een kaart van Centraal-Europa tijdens 919-1125.

Toxandrië (Texandrië, soms ook Taxandria) was een gebied dat zich uitstrekte van de
Kempen in het zuiden tot de Maas in het noorden. In het oosten grensde het aan de
Maasgouw, in het westen aan de Schelde en de Dijle. De latere Meierij van
's-Hertogenbosch, onderdeel van het hertogdom Brabant, is ontstaan op grondgebied
van Toxandrië.
In 843 is de Schelde weer grensrivier. De Schelde vormde een deel van de grens
tussen West-Francië (op de linkeroever) en het middenrijk en nadat dit rijk uiteenviel,
het Duitse keizerrijk (880). Concreet werd de Schelde in onze streken de grens tussen
het latere graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant.
              Verdun 843.       West Francia.      Middle Francia.         East Francia.

     Vlaanderen is onderdeel van het Westfrankische Rijk, met de grens langs de
Schelde.
Vanaf de zevende eeuw worden steeds meer marisci vermeld, dit zijn zoute schorren,
waarop schapen gezet werden. Bij toenemende demografische druk of omwille van
economische motieven werden die vrijgekomen gronden, die voor menselijk gebruik
in aanmerking kwamen, dus al snel ingepalmd en groeiden er nieuwe nederzettingen.
Ten westen van de IJzer komen  al in de 9de eeuw bezittingen in Veurne,
Eggewaartskapelle (tot ca. 1280 een priorij), Avekapelle, Sint-Katharinakapelle.
De inpoldering van de IJzermonding [Kaart: R. Boterberge]



In de vroege Middeleeuwen vormde de IJzermonding een delta, die via diverse geulen
in zee uitmondde, wellicht voor een belangrijke deel een flink stuk ten westen van de
huidige IJzer. De monding nabij het huidige Nieuwpoort was slechts één van de
armen, die pas door de ontwikkeling van de duinen de enige en definitieve monding
werd. Hoewel de zeespiegel in de elfde eeuw en in het begin van de twaalfde eeuw
opnieuw gestegen was, werd een doorbraak van de IJzer in het westen verhinderd
door de aanleg van de ‘Oude Zeedijk’, terwijl oostwaarts van Oostende de
Blankenbergse Dijk het middenland moest beschermen. Vanaf de twaalfde eeuw werd
dan actief een veroveringspolitiek op de zee ingezet, zodat Vlaanderen één van de
gebieden werd, waar zeer vroeg, zoniet het vroegst, aan echte inpoldering gedaan
werd. Een aantal abdijen heeft hierin een zeer voorname rol gespeeld, en dit in
tegenstelling tot de Zwinstreek, waar eerder echte ondernemers (grafelijke ambtenaren
of Brugse patriciërs) aan landwinning deden.

Al in de loop van de elfde eeuw werden drooggevallen schorren - zoals eeuwen eerder
- stilaan ingenomen voor schaapsweiden. Deze dieren behoorden tot de eerste die de
nieuw ontgonnen landen konden begrazen, en leverden anderzijds de broodnodige
wol voor de opkomende textielindustrie, die zich onder meer in Ieper fenomenaal zou
ontwikkelen. Ook in het gebied tussen de Oude Zeedijk en de IJzer kwamen
uitgestrekte, wat hoger gele-gen schorren voor schaapshoeven in aanmerking. Ten
westen en ten oosten van Pervijze, tot Eggewaartskapelle en Ramskapelle, situeert
zich zo de heerlijkheid Berkel, waar de abdij van Ename en de kapittels van Sint-
Pieters in Rijsel en in Kassel in 1063, 1066 en 1085 door de graven van Vlaanderen
diverse schaapshoeven ontvingen. Het betreft veelal uitgestrekte domeinen van soms
honderden hectaren, die vanaf de twaalfde eeuw geleidelijk en planmatig uitgebouwd
werden.

Waarschijnlijk zijn de schorren aan de IJzer op een natuurlijke wijze ontwaterd en
ontzouten, en vielen ze zo de graaf van Vlaanderen krachtens zijn wildernisregaal in
de schoot, die ze soms aan kerkelijke instellingen schonk.
Ook de pas vermelde Sint-Niklaasabdij van Veurne speelde een rol van betekenis bij
de indijking van de IJzerloop. Dit gebeurde o.m. vanuit een gebied in Schore, waar
door aanslibbing het areaal uitgebreid en meteen door een dijk beschermd werd.
Enkele losse vermeldingen van een nova terra geven te weinig indicaties om verder
haar belang aan te duiden. Aan de oostkant van de IJzer waren overigens ook
lekenheren actief. Het bovenstaande betreft de benedenloop van de IJzer. Maar ook bij
de definitieve inpoldering van de IJzermonding zelf treden vooral abdijen op de
voorgrond. Dit waren aanslibbingsgronden bij Diksmuide, en vooral het pas gevormde
duin Sandeshoved aan de monding zelf (waar eerder ook al de abdij van Sint-
Winoksbergen en het Sint-Walburgakapittel van Veurne vermeld werden).
Van een kleine en in wezen onbeduidende Frankische gouw langs de Noordzeekust
was Vlaanderen zo in de late 9de eeuw tot een uitgestrekt en machtig vorstendom
waarvan de graven vanaf de 10de eeuw de titel ‘marchio’ of ‘marchysus’ (markgraaf)
voerden en dat in de 11de eeuw door tijdgenoten zelfs als een ‘monarchia’ werd
omschreven. In het graafschap Vlaanderen zou de kuststreek, van waaruit de
territoriale expansie was begonnen, steeds een prominente plaats blijven innemen. De
bodemgesteldheid aan de kust bracht mee dat daar ontelbare kudden schapen
moesten gedijen en de overvloedige wol moest de lakennijverheid doen ontluiken.
Vlaanderen moest dus rijk, bevolkt en dan ook machtig worden.